Dieneke

Dieneke is gepensioneerd en vertelt hoe haar belofte aan haar vader grote impact had op haar leven, maar door verkregen inzicht beter hanteerbaar is geworden.

Mijn vader is kort na de oorlog jong getrouwd, ze kregen een dochter, Wies. Mijn vader zorgde voor het grootste deel voor haar, haar moeder had mogelijk psychische klachten, maar dat weet ik niet precies. In elk geval liep het huwelijk stuk toen Wies vijf jaar was. Haar moeder nam haar mee terug naar het zuiden van het land en heeft daarna alles in het werk gesteld om het contact tussen vader en dochter te verhinderen. Mijn vader trouwde opnieuw, met mijn moeder, en na een paar jaar werd ik geboren.

In de loop van haar jeugd heeft mijn vader wat briefcontact kunnen onderhouden met zijn oudste dochter, maar haar moeder onderschepte die brieven vaak en dan kreeg zij ze niet te lezen. Ze spijbelde soms zelfs van school om eerder dan haar moeder thuis te zijn en de post te kunnen onderscheppen. Ook ontmoetten ze elkaar af en toe in een hotel als onze vader voor zaken in Limburg moest zijn. Toen ze 16 was stuurde hij haar een treinkaartje om ons in het noorden te komen opzoeken. Mijn halfzus is toen tegen de wil van haar moeder in op de trein gestapt, wat haar naderhand kwam te staan op een maandenlang zwijgende moeder. Mijn moeder, mijn vaders tweede vrouw dus, was wel van mening dat hij zich meer had kunnen inspannen om het contact toch te onderhouden met zijn dochter. Soms vond ze een ongeopende brief in de binnenzak van zijn jasje als ze dat naar de stomerij moest brengen. Achteraf concludeer ik dat hij met veel schuldgevoelens moet hebben rondgelopen en niet wist om te gaan met zijn gevoelens van machteloosheid over het verlies van het contact met Wies.

Toen ik 33 jaar was overleed mijn vader na een kort ziekbed. In de tijd dat hij ziek was, kwam Wies heel regelmatig om hem op te zoeken. In deze periode is het contact tussen hen, dat altijd erg ongemakkelijk was, echt verbeterd en hebben ze veel kunnen bespreken. Mijn ervaring met mijn vader is een heel andere, hij droeg mij op handen en we hadden een gemakkelijk en fijn contact. Op zijn sterfbed vroeg hij me om contact te houden met mijn halfzus. Ik heb haar in mijn jeugd maar een paar keer ontmoet en na mijn volwassenheid ook een paar keer, altijd een wat formeel contact, ik heb nooit het gevoel gehad dat ze echt een zus was, totaal verschillend van mij en niet veel gezamenlijke ervaringen, behalve dan dat we dezelfde vader hadden. Voor haar was ik echter altijd het kleine zusje geweest, wonderlijk genoeg was ze nooit jaloers op alle aandacht die ik wel kreeg en zij niet. Ze is altijd enig kind gebleven, ik ook trouwens, en heeft mij als zusje geïdealiseerd, is mijn indruk.

Ik heb mijn vader dus beloofd contact met haar te houden en dat heb ik gedaan, maar met behoorlijke tegenzin. Ze is een lieve vrouw, maar er is heel moeilijk contact met haar te krijgen, naar mijn idee heeft ze veel kenmerken van een stoornis in het autismespectrum. Ze wil altijd graag veel vertellen maar stelt nooit een enkele vraag, ze heeft geen idee wie ik echt ben. De logeerpartijen over en weer, die we elke paar jaar doen, de feesten die ze geeft als ze iets te vieren heeft, dat zijn de gelegenheden dat we elkaar ontmoeten. Ik begin er altijd vol goede moed aan, maar loop altijd binnen een dag leeg op het gebrek aan wederkerigheid. Zij daarentegen moet altijd huilen bij het afscheid en ik neem vaak opgelucht afscheid.

Jarenlang heb ik hiermee geworsteld, voelde me altijd schuldig dat ik niet zoveel van haar kan houden als zij van mij en dat ik ontmoetingen liever uitstel en over mijn gebrek aan enthousiasme bij ontmoetingen. Ik heb vaak het idee een toneelstukje te moeten spelen om te voldoen aan haar beeld van onze contacten.

Tot ik een familieopstelling bijwoonde, niet eens met een eigen vraag, maar als representant en het me in een keer helder werd wat er eigenlijk speelde. Mijn schuldgevoel naar mijn halfzus was niet van mij, het was het schuldgevoel van mijn vader dat ik probeerde in te lossen. Sindsdien kan ik het beter handelen, ik ben er daarna nog een keer gaan logeren, was ineens beter in staat mijn eigen grens aan te geven en niet alleen maar in de aanpassing te gaan naar mijn halfzus en een manier te vinden zodat ik het ook een beetje naar mijn zin kon hebben als ik bij haar ben en zelf bijvoorbeeld beter te staan voor het aantal dagen dat ik wil blijven.

Ik neem het mijn vader niet kwalijk dat hij mij de vraag heeft gesteld om contact te houden met mijn halfzus, hij had geen idee wat die vraag voor mij ging betekenen. Maar ik heb me voorgenomen om, als het mijn tijd zal zijn, geen vragen te stellen aan mensen op mijn sterfbed. Ik wil mijn eigen issues met anderen oplossen voor ik sterf, hoop ik, en anderen daar niet mee belasten. Je kunt niet weten hoe het leven loopt en of mensen aan je vraag kúnnen of op den duur wíllen voldoen. Dus kun je het maar beter loslaten en vertrouwen op de mensen die je achterlaat, zodat zij hun eigen keuzes en verantwoordelijkheden kunnen bepalen.’