Féline vertelt hoe haar man de zorg voor oom Adriaan overgenomen heeft van zijn schoonmoeder Anneke, de moeder van Féline.
‘Mijn moeder heeft geen belofte gedaan maar ze voelde zich verplicht tegenover haar eigen moeder, mijn oma, om voor haar broer Adriaan te zorgen na haar overlijden.
Adriaan was het eerste kind van mijn grootouders. Twee jaar later werd Anneke geboren, mijn moeder. In de eerste jaren leek Adriaan zich goed te ontwikkelen, maar eenmaal op school werd duidelijk dat hij niet goed meekon; zowel met betrekking tot leren als het aangaan van sociale contacten. Hij begreep vaak niet wat er bedoeld werd, deed alles op zijn eigen manier en hield daar erg aan vast. Hij had wel praktisch-technisch inzicht en had een goed geheugen, maar de reken- en taalmethodes kon hij onvoldoende volgen. Hij werd op school niet begrepen en werd als dom gezien. Hun vader overleed toen hij 10 jaar was en mijn moeder 8. Adriaan ging naar de ambachtsschool en werd monteur in een beschermde werkomgeving. Er was niks bijzonders aan hem te zien, waardoor hij snel overschat werd. Er is nooit een diagnose gesteld, maar met de kennis van nu had hij een licht verstandelijke beperking en vorm van autisme.
Tot zijn 55ste woonde hij bij zijn moeder, die vond dat hij altijd hulp en bescherming nodig had. Hij werkte hij als monteur, maar had geen vrienden en was buiten zijn werk altijd thuis bezig met zijn modelspoorbaan. Toen overleed zij vrij plotseling. De zorg voor Adriaan heeft mijn moeder vervolgens van haar moeder overgenomen. Er werd een kleine woning voor hem gevonden, maar hij had begeleiding nodig bij het eten koken en kleding wassen, waarvoor hij minstens twee keer bij week bij mijn ouders thuiskwam. Daarnaast belde hij minimaal twee keer per dag met zijn eigen verhalen. Mijn moeder vond het zwaar, omdat het steeds weer dezelfde verhalen waren en hij zich onvoldoende kon aanpassen. Dat kon ze maar niet accepteren. Tegelijkertijd vond ze hem ook zielig en eenzaam. Zo vond ze dat hij altijd twee van de drie weken zomervakantie met ons mee naar Zeeland mee moest kunnen, omdat hij nooit ergens naar toe ging. In gezelschap, bijvoorbeeld bij verjaardagen, leidden zijn gedrag en uitspraken regelmatig tot ongemakkelijke situaties. Om aan het woord te komen zei hij dan dwars in een conversatie: “Zeg, nou we het er toch over hebben”, waarna hij weer begon te vertellen over zijn stokpaardjes met steeds dezelfde zinnen en grapjes. Mijn vader en wij als nichten en neef konden erom lachen en gingen er luchtig mee om, maar voor mijn moeder was dat anders. Ze schaamde zich voor Adriaan, in navolging van haar eigen moeder en dat leidde vaak tot onbegrip en ongemak.
Terugkijkend een trieste situatie voor allebei, maar het was een patroon van hen beiden vanaf hun jeugd doorgegeven. Toen mijn vader overleed en mijn moeder allerlei lichamelijke klachten kreeg, werd het voor haar niet alleen lichamelijk, maar ook mentaal te zwaar om voor Adriaan te blijven zorgen. Ze maakte zich enorm zorgen over wat er met hem zou gebeuren als zij er niet meer zou zijn. Adriaan was inmiddels met pensioen. Mijn man Fred kon de repeterende verhalen altijd goed hebben en omdat de kinderen het huis uit waren kreeg hij meer tijd. De band tussen Fred en oom Adriaan werd hechter en Fred kreeg er steeds meer lol in om te kijken wat voor activiteiten bij oom Adriaan zouden passen. Zo gingen ze samen naar optredens van zijn favoriete fanfare en gingen we regelmatig uit eten in zijn favoriete restaurant waar hij altijd hetzelfde, een uitsmijter met een kop koffie, bestelde. Hij kreeg lichamelijke ongemakken en Fred ging met hem mee naar arts bezoeken, waar ze dan meteen een uitstapje van maakten. Mijn moeder kon het eindelijk loslaten. Toen hij de diagnose keelkanker kreeg, was hij steeds vaker bij hem en heeft hij de overstap naar het hospice gemaakt. Net daarvoor hebben ze samen nog zijn wens vervuld om nog een keer te vliegen en gingen ze op bezoek naar Freds broer in Zwitserland. Fred betrok mijn moeder erbij, maar zonder dat zij nog hoefde te zorgen, dat gaf rust. Toen hij overleed hebben we met elkaar terug kunnen kijken op zijn leven, waar hij niet altijd kon en mocht zijn wie hij was en heel weinig begrip kreeg. Gelukkig is het contact tussen broer en zus de laatste jaren in rustiger vaarwater gekomen en kon mijn moeder haar verplichting loslaten.’